Schrijvers en dichters

door Karel Wagemans

Als eerste verdient hier vermelding Mimi Hamminck Schepel (1839-1930), die als weduwe van Multatuli onder meer zorgdroeg voor een uitgave van diens brieven en ook een bloemlezing uit zijn werk op haar naam heeft staan. Zij woonde van 1904 tot 1915 in de Adriaan Pauwstraat 44. Als bijzonder stuk huisraad stond op een zuiltje in die woning de sierurn met daarin de as van Multatuli. De urn kwam later terecht in het aan de schrijver gewijde museum te Amsterdam, de as werd in 1948 bijgezet op de begraafplaats Westerveld bij Velsen.

Een bijzondere plaats onder de schrijvers uit het Statenkwartier neemt de chroniqueur jonkheer Goereé d’Overflaquée in. Diens dagboeknotities verschenen in 1932 voor het eerst in boekvorm, maar waren al eerder, in 1918 en 1919, gepubliceerd in het tijdschrift Haagsche Post. Er is jarenlang gegist naar de identiteit van die zo goed geïnformeerde, maar fictieve bewoner van de Statenlaan. Pas in 1946 onthulde de oprichter van het blad, de journalist Salomon van Oss (1868-1949), die er van 1915 tot 1922 zelf woonde – eerst op nummer 105 en daarna op nummer 91 –  dat hij de auteur was. Als journalist had Van Oss de reputatie overal entree te hebben. De presidenten Poincaré van Frankrijk en Wilson van de Verenigde Staten, de actrice Sarah Bernhardt, de archeoloog Howard Carter en de Italiaanse dictator Mussolini behoorden tot degenen van wie hij ooit een interview wist af te nemen. Aan het gesprek met die laatste bewaarde hij geen aangename herinneringen, vertelde Van Oss later.

Schrijvers van “spannende” boeken zijn in het Statenkwartier altijd ruim vertegenwoordigd geweest. Onder het pseudoniem Ivans publiceerde Jacob van Schevichaven (1866-1935) in 1917 de allereerste Nederlandse detectiveroman. Naar het recept Holmes-Watson creëerde hij het speurdersduo Gill-Hendriks. De ruim 40 avonturen die deze twee beleefden trokken in de vooroorlogse jaren duizenden lezers. In de jaren 1970 zijn diverse delen herdrukt in de reeks Zwarte Beertjes. Zijn romanpersonage, de advocaat Willy Hendriks, liet de auteur kantoor aan huis houden op de Scheveningseweg. Ivans zelf woonde van 1929 tot 1934 aan het Frankenslag 138.

Een adres in de Viviënstraat was de thuisbasis van commissaris Aremberg, een fictieve speurder van latere datum. Aremberg was de creatie van Pim Hofdorp, de schrijversnaam van Wilhelm Gustave Kierdorff (1912-1984), die de politieman tussen 1959 en 1975 vele Haagse mysteries in de criminele sfeer deed oplossen. Een bijzonderheid daarbij is, dat het telkens strikt wijkgebonden zaken betreft. Als zodanig kwam het Statenkwartier aan bod in Sambals voor Sweelinck uit 1962, dat in de jaren 1990 herdrukt is. Hofdorp woonde van 1948 tot aan zijn overlijden in de Antonie Heinsiusstraat 12.

Geen Haagse, maar een Chinese speurneus maakt de dienst uit in de detectiveverhalen van de diplomaat Robert van Gulik (1910-1967), wiens adres van 1963 tot 1965 Ten Hovestraat 88 was. Zijn rechter Tie was bij het lezend publiek van toen dermate in trek, dat het boekenweekgeschenk van 1964 bestond uit diens avontuur Vier vingers. In totaal bestaat de rechter Tie-reeks uit 17 deeltjes, waarvan de in Chinese stijl vervaardigde illustraties eveneens van de hand van de schrijver zijn. Van Guliks verhalen zijn gebaseerd op een historische werkelijkheid, want de persoon rechter Tie heeft in het oude China ooit echt bestaan.

Ook Tomas Ross, pseudoniem van Willem Pieter Hogendoorn (geb. 1944), verweeft in zijn spannende boeken op een soortgelijke manier feiten met fictie. Soms op een manier die verontwaardigde reacties oproept. Zo toonde prins Bernhard zich in 2002 bepaald niet gelukkig met het beeld van zijn moeder, prinses Armgard, dat Ross in Omwille van de troon had geschetst. Ross, die in het eerste deel van de Johan van Oldenbarnevelt woont, situeerde zijn in 1998 gepubliceerde Wij Alexander deels in de eigen woonomgeving door hoofdpersoon Jan Giltay een huis aan het Frankenslag te laten betrekken. Het scenario voor de gelijknamige dramaserie die in hetzelfde jaar door de KRO werd uitgezonden werd eveneens door Ross geschreven. In De nachtwaker uit 2013 verschijnt Oranjetelg Alexander opnieuw ten tonele.

Hoewel tot een totaal ander genre behorend, kan aan de jongensboekenserie Arendsoog evenmin de nodige spanning worden ontzegd. De uit 63 delen bestaande reeks werd in 1935 begonnen door Jan Nowee (1901-1958) en na diens dood voortgezet door zijn zoon Paul Nowee (1936-1993). Beiden woonden vanaf 1946 tot aan hun respectievelijk overlijden aan de Statenlaan 88.

Populaire jongensboeken schreef ook Willy van der Heide, de schrijversnaam van Willem van den Hout (1915-1985), die zich stortte op de avonturen van het vriendentrio Bob Evers, Jan Prins en Arie Roos. Geschat wordt dat er in de loop der tijd zo’n vijf miljoen exemplaren uit die reeks zijn verkocht. De auteur heeft in zijn alleszins turbulente leven ruim dertig huisadressen het zijne mogen noemen; vijf daarvan lagen hier. Toen zijn eerste boek in de Bob Evers-serie (later hernummerd tot deel 4), Een overval in de lucht, in 1949 van de pers rolde, verbleef Van den Hout op kamers aan de Frederik Hendriklaan 23. Het laatste en 32ste deel in de door hem geschreven reeks, Cnall-effecten in Casablanca, verscheen in 1962, toen hij in de Van Beuningenstraat 33 woonde. Tussen 2004 en 2010 zijn vijf van de avonturen van Bob, Jan en Arie ook als stripboek uitgebracht.

Hoewel bekender als illustrator van de meisjesboekenreeks Joop ter Heul van Cissy van Marxveld heeft Hans Borrebach (1903-1991) dat genre ook zelf beoefend. Een voorbeeld daarvan is Zo ben ik uit 1962, dat hij uiteraard tevens in zijn eigen typerende stijl illustreerde. Hij was voorts een professioneel portretfotograaf en de auteur van een groot aantal hobbyboeken over fotograferen. Hij woonde van 1947 tot 1987 aan de Scheveningseweg 82, hoek Frankenslag en had daar ook zijn studio. Het pand is niet lang na Borrebachs vertrek afgebroken. De huizen in onze wijk, waar hij zijn jeugdjaren doorbracht, bestaan nog wel: Aert van der Goesstraat 18 en Van Beverningkstraat 5. Hij woonde er met zijn ouders van 1908 tot 1921, op het eerste adres tot 1914 en sindsdien op het tweede.

Schrijven en tekenen deed ook Loek van Delden (1918-2004). Hij was in 1945 enkele maanden verbonden aan de studio van Marten Toonder, wiens werk het zijne sterk heeft beïnvloed. In 1949 richtte hij zijn eigen studio op, die de naam AVAN kreeg en bij hem thuis op het Frankenslag 5, in het appartementencomplex Frankenheuvel, gevestigd was. Het zou tot 1993 zijn adres blijven. De door Van Delden vervaardigde krantenstrip Smidje Verholen, onder meer gepubliceerd in de in Den Haag verschijnende courant  Het Binnenhof, was in de jaren 1950 een groot succes. Verschillende verhalen werden tussen 2007 en 2013 als stripalbum herdrukt.

Uit ‘Het Binnenhof’ van 19 oktober 1950

Als representanten van de Nederlands-Indische cultuur nemen Tjalie Robinson (1911-1974) en Yvonne Keuls (geb. 1931) als met het Statenkwartier verbonden schrijvers een geheel eigen plaats in. De eerste, wiens echte naam Jan Boon was, woonde van 1959 tot 1974 aan de Prins Mauritslaan 36, de tweede verbleef als meisje geruime tijd met haar ouders in een pension aan het Frederik Hendrikplein 44. Aan beider verblijf in de wijk is een tastbare herinnering verbonden. Zo is aan de gevel van Robinsons voormalige woning aan de Prins Mauritslaan een plaquette aangebracht met de tekst: Wie dit leeƨ is gek, een citaat uit diens boek Piekerans van een straatslijper uit 1965. En op initiatief van Yvonne Keuls werd op een hoek van het Frederik Hendrikplein begin oktober 2013 de bronzen sculptuur Indische Tantes van Loek Bos onthuld, een verwijzing naar haar gelijknamige boek uit 1991, dat in 2005 in een aangevulde versie verscheen. Het is geen lukraak gekozen plek, want de basis voor haar loopbaan als schrijfster werd gelegd in de periode dat zij als kind op dat plein woonde. Zij vertelt erover in Mevrouw mijn moeder (1999).

Tot de schrijvers met een Nederlands-Indische achtergrond kan ook Margaretha Ferguson (1920-1992) gerekend worden. Zij woonde vanaf haar negende op Java en kwam tijdens de oorlog in de Jappenkampen terecht. De toen door haar ondergane angsten en emoties zijn verweven in haar laatste boek Angst op Java (1991). Ferguson woonde van 1952 tot 1992 in de Van Bleiswijkstraat 111. Zij overleed ver van huis tijdens een reis door Vietnam.

Helga Ruebsamen (1934-2016) bracht haar eerste levensjaren eveneens op Java door. Bekende boeken van haar hand zijn Op Scheveningen uit 1988 en Het lied en de waarheid uit 1997, dat diverse autobiografische elementen bevat. In de jaren 1960 vond zij enige tijd onderdak in het tuinhuis, dat bij de woning van bij Hans Borrebach hoorde [zie hiervoor] en ook via een ingang aan het Frankenslag bereikbaar was.

Het werk van To van Hille-Gaerthé (1881-1958) trok vooral lezeressen en lezeresjes. Voor die laatste groep schreef zij het in 1926 verschenen jeugdboek Zomerland, dat voorzien is van illustraties van Rie Cramer. Dat is geen toeval, want beide dames waren toen elkaars buurvrouw op de Willem de Zwijgerlaan en hadden onderling een goede band. To woonde er met haar man Ernst van Hille (1872-1944) en hun kinderen van 1917 tot eind 1927 op nummer 123, toen nog ongesplitst. De Van Hilles verhuisden uit de wijk om dichter bij het Tweede Stedelijk Gymnasium te gaan wonen, waarvan Van Hille de eerste rector was en dat sinds 1946 het Maerlant Lyceum heet.

Naast deze schrijvers en schrijfsters zijn er onder de (vroegere) bewoners van het Statenkwartier ook diverse dichters te vinden. Als eerste onder hen wordt Annie Salomons (1885-1980) genoemd, die in 1905 debuteerde met de dichtbundel Verzen. Hoewel zij ook later poëzie zou blijven schrijven, ontwikkelde zij zich gaandeweg meer en meer tot prozaïste. Zij woonde tot haar huwelijk in 1924 bij haar ouders op het Frederik Hendrikplein 19 en nadien, van 1931 tot 1962, aan de Johan van Oldenbarneveltlaan 77. Annie Salomons was nauw bevriend met Reinier van Genderen Stort (1886-1942), de schrijver die vooral bekend is geworden én gebleven vanwege zijn in 1925 gepubliceerde roman Kleine Inez. Deze woonde geruime tijd op kamers in de Van Loostraat 20, maar werd in 1917 door zijn toenemende blindheid gedwongen zijn intrek te nemen bij zijn moeder op de Van Boetzelaerlaan 25. Het is tot halverwege 1935 zijn adres gebleven.

Hun tijdgenoot Jan Greshoff (1888-1971) begon zijn loopbaan als journalist bij een Haagse krant in 1908. Het jaar daarop ging hij op kamers wonen bij de HBS-leraar Varenhorst in de Jacob Gillesstraat 35. Tijdens de twee jaar dat hij op dit adres verbleef, verschenen zijn eerste dichtbundels Aan den verlaten vijver (1909) en Door mijn open venster… (1910). Nog vele andere werken zouden later volgen.

Te memoreren valt voorts Louis de Bourbon (1908-1975), die van 1952 tot 1968 in de Van den Eyndestraat 12 heeft gewoond. [Eerder de locatie van de spookverhalen van het nichtje van majoor Thomson, zie ook  Militairen.] Tijdens De Bourbons verblijf op dat adres verschenen diens poëziebundels Halverwege (1953) en Karambool (1959). Een deel van De Bourbons oeuvre wordt beheerst door zijn vermeende afstamming van de in 1793 onthoofde Franse koning Lodewijk XVI, de Naundorff-kwestie, die generaties lang de pennen in beweging bracht. Bedoelde afstamming werd echter door DNA-onderzoek aan het eind van de jaren 1990 naar het rijk der fabelen verwezen. 

Margaretha Leenmans (1909-1998), Kiek voor haar vrienden en bij het publiek beter bekend als M. Vasalis, is één der meest gewaardeerde dichters uit de vorige eeuw geweest. Zij debuteerde in 1936 met een vijftal gedichten in het literaire tijdschrift Groot Nederland. In 1940 verscheen haar eerste bundel Parken en Woestijnen, van later datum zijn De vogel Phoenix en Vergezichten en gezichten. Voor haar gehele oeuvre ontving zij in 1982 de P.C. Hooft-prijs. In 1939 trouwde zij met de neuroloog Jan Droogleever Fortuijn, zelf was zij psychiater. Kiek groeide op aan de Kranenburgweg 24, waar haar ouders in 1913 hun intrek namen. Het zou tot 1933 haar huisadres blijven en diende vanaf 1937 tot aan haar huwelijk ook als tussentijds onderkomen. Een biografie door Maaike Meijer kwam in 2011 uit; het cover toont een jeugdfoto van de dichteres.

Als laatste wordt Paul Rodenko (1920-1976) vermeld, die behoort tot de groep experimentele dichters die bekend staan als De Vijftigers. Zijn eerste bundel verscheen in 1951 onder de titel Gedichten in de poëziereeks De Windroos. Rodenko woonde van 1946 tot 1955 in de Antonie Duyckstraat 100. Uit die tijd dateren ook zijn vrijmoedige bewerkingen van verhalen uit 1001 nacht. In pocketvorm uitgebracht, werden het indertijd vijf (veelverkochte) deeltjes.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.