Statenkwartier van toen: Verdwenen Schots verleden op de Scheveningseweg

door Karel Wagemans

“Morgen zijn wij in een zandwoestijn, maar toch een aristocratische buurt: de graaf van Regteren woont op den hoek,” schreef schilder Paul Gabriël (met een spelfout in de naam van de graaf in kwestie) op nieuwjaarsdag 1896 over de verhuizing naar zijn nieuwe huis aan het begin van het Frankenslag. Van veel sociaal contact tussen kunstenaar en edelman zal wel geen sprake zijn geweest, maar de eerste moet de tweede regelmatig uit rijden hebben zien gaan. Want koetshuis en stal van de graaf lagen vrijwel tegenover Gabriëls woning. Verder terug, aan de Scheveningseweg ter hoogte van het huidige zorgcentrum Bosch en Duin, lag de hoofdingang naar diens villa. Van Rechteren Limpurg – om hem nu maar bij zijn correcte naam te noemen – woonde er sinds 1893. De bouw dateert van zo’n vijfendertig jaar eerder.

Minister Johannes Bosscha

In zijn biografische schets over oud-minister Johannes Bosscha (1797-1874) deelt Arnold Ising althans mee, dat de staatsman in 1858 zijn intrek nam in de voor hem aangelegde villa Duinrust aan de Scheveningseweg. Bosscha, door een tijdgenoot geschetst als “een beminnelijk man van een edel karakter”, woonde er met zijn tweede vrouw tot 1865 en verkocht de villa met aanpalende gronden toen aan de consul van Denemarken, de rijke Rotterdamse koopman Bernard A.L. Thaden (1802-1882). De  bezitting werd vervolgens zomers als buitenverblijf in gebruik genomen door diens enige kind Maria (1834-1907), haar man Alexander C. Fraser (1835-1916) en hun kinderen. In die tijd raakte de benaming Duinrust in onbruik om te worden vervangen door die van Banchory Villa. De inversie is naar Brits model en Banchory verwees naar de gelijknamige Schotse plaats bij Aberdeen, waar de familie Fraser zijn wortels had. Evenals zijn schoonvader was Fraser zeer gefortuneerd. Hij stond aan het hoofd van een Rotterdamse handelsfirma, die winstgevende zaken in Indië deed en wist gaandeweg ook de meeste stoomvaartverbindingen in de Archipel in handen te krijgen. Die big business noodzaakte hem om steeds vaker in Londen te verblijven, waar hij zijn hoofdkantoor had. Nadat Maria’s moeder begin 1887 was overleden, was er voor de Frasers eigenlijk geen reden meer om een Nederlands adres aan te houden. Ze kochten in die tijd dan ook een prachtig landgoed bij Wallingford in Oxfordshire en hebben daar tot het eind van hun leven gewoond. Ze liggen er begraven op het rustieke kerkhofje van Mongewell.

Het graf van de Frasers te Mongewell

Banchory Villa (de naam werd door de volgende bewoners gehandhaafd) kwam door de verkoop van de Frasers in 1889 in handen van jonkheer Guillaume J.T. Stratenus (1858-1939). Mogelijk speelden hierbij voor de nieuwe eigenaar speculatieve motieven een rol, want de omgeving van de Scheveningseweg zinderde in die dagen van (voorgenomen) bouwactiviteiten en de grond daar werd steeds meer waard. Zo lanceerde de vroegere hotelhouder van De Liggende Os in Utrecht, Gerrit van den Heuvel, in samenspraak met Stratenus het plan om op diens terrein een sanatorium te bouwen. Meer in detail berichtte Het Vaderland van 13 januari 1891: “De zaak zal op grootschen voet worden ingericht. Naast het eigenlijke sanatorium zal een groot “maison meublée” verrijzen, met ongeveer 250 kamers en salons, terwijl ook een concertgebouw en een wintertuin zijn ontworpen. Een operatiekamer zal worden ingericht en gelegenheid zal er zijn, winter en zomer, tot het gebruiken van koude en warme zee- en zoetwaterbaden. De beste medische krachten zullen aan de instelling worden verbonden. Wij twijfelen geen oogenblik, of zulk een stichting [daar], in de nabijheid der frissche zeelucht en toch verwijderd van de drukte en het gewoel van het zeestrand, zal een schoone toekomst hebben en onze residentie nut een voordeel aanbrengen.” Het is er om onbekende redenen niet van gekomen, waardoor in elk geval de jonkheer zijn voordeel misliep.

De nummers 78A en 78B (midden) in afwachting van de sloop (1979, HGA)

Daarin ligt waarschijnlijk de verklaring dat hij grond en villa twee jaar later verkocht aan Willem R.A.C. graaf van Rechteren Limpurg (1865-1929). De graaf was een groot paardenliefhebber en beschikte samen met zijn zwager baron Creutz over een eigen renstal om aan de koersen deel te nemen. Hun naar de villa genoemde ruin Banchory werd in hippische kringen geroemd om zijn galop. Een tragedie trof de Van Rechterens eind 1901, toen daags voor kerst en slechts enkele weken voor zijn elfde verjaardag hun oudste zoon Henri “na een geduldig lijden” in Banchory Villa overleed. Het hoeft geen betoog, dat de ouders die nu voor hen met smart beladen plek zo snel mogelijk wilden verlaten. De bezitting werd dan ook door de graaf in het voorjaar van 1902 voor f. 330,000 (tegen de 5 miljoen euro nu) verkocht aan een Haagse aannemer, die ter zake optrad namens een groep Rotterdamse investeerders, zoals De Telegraaf  wist te melden. Het nieuwe onderkomen van de Van Rechterens werd de Javastraat 26. Dat pand diende na hun volgende verhuizing in 1910 naar Arnhem lange tijd tot vergaderruimte van de Haagse gemeenteraad, maar verwierf sindsdien grotere bekendheid als trouwlocatie. Het (kortstondig) huwelijk van de jongste zoon van de Van Rechterens, Adolph, met de latere beeldhouwster Charlotte van Pallandt is in 1919 echter nog aan de Groenmarkt gesloten.

Amerikaans gezant David Jayne Hill

Van het uitgestrekte, deels beboste, terrein rond de villa aan de Scheveningseweg werd nog geen kwart behouden, De rest werd verdeeld in bouwkavels, die wegvlogen. Stal en koetshuis aan het Frankenslag werden afgebroken. Banchory Villa bleef met naam en al behouden, maar onderging wel een transformatie. De villa werd namelijk gesplitst in twee (ruime) wooneenheden, die van alle moderne gemakken werden voorzien door de aanleg van elektriciteit, waterleiding en centrale verwarming en wat verder nog meer “in een deftige woning vereischt” was (om in de bewoordingen van toen te blijven). De eerste huurder werd in 1906 de Amerikaanse gezant David Jayne Hill (1850-1932), die er samen met zijn echtgenote tot halverwege 1908 heeft gewoond. Zij zou in 1923 treurig aan haar einde komen, toen zij in Washington tijdens het oversteken werd geschept door een bestelwagen. Maar dat lag in 1907 nog in een verre toekomst. Eind juni van dat jaar was hun landgenoot, de staalmagnaat en miljonair Andrew Carnegie, enkele dagen bij de Hills thuis te gast. Omdat hij zelf van Schotse afkomst was, zal de benaming van hun onderkomen Carnegie wel aangesproken hebben. Dat de man die het kapitaal fourneerde, waarmee de bouw van het Vredespaleis werd gerealiseerd, de legging van de eerste steen ervan een maand later niet afwachtte, wekte hier overigens de verbazing van velen.

Andrew Carnegie

Na het vertrek van de Hills (hij was benoemd tot gezant in Berlijn) werd Banchory Villa eerst nog opnieuw te huur aangeboden, maar het jaar daarop in de verkoop gedaan. Opnieuw vond een ingrijpende verbouwing plaats, waarbij nu tevens gedeeltelijke sloop plaatsvond. Daarmee ging dit keer ook de naam Banchory Villa verloren. Onder de nieuwe bewoners bevond zich de hoofdbibliothecaris van het in 1913 geopende Vredespaleis, de Belgische jurist Albéric G.M. Rolin (1843-1937). Eind februari 1914 betrok hij met vrouw en dochters het vroegere villadeel, dat inmiddels werd aangeduid als Scheveningseweg 78A. Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog een half jaar later en de vrijwel volledige bezetting van België door de Duitse legers bleek van een spoedige terugkeer naar hun vaderland geen sprake. Rolin kon hierdoor echter wel een leidende rol spelen bij de coördinatie van de hulpverlening aan de bij honderdduizenden over onze grens gevluchte Belgen. De Scheveningseweg 78A werd in dit verband al snel een sleuteladres. Oorlogsleed bleef ook Rolin niet bespaard. In de strijd tegen de Duitsers kwamen drie van zijn vijf zonen om.

Huurders gezocht! Advertentie in Het Vaderland, d.d. 15-04-1908

Van 1950 tot 1976 waren de panden 78A en 78B in gebruik bij de Stichting Haagse Hervormde Kindertehuizen. Maar als opvanglocatie voldeden zij op den duur niet. De directeur van de stichting, Abraham Boehlé, verzuchtte althans begin 1976 tegen een verslaggever van Trouw: “Wat moet je met al die kolossale huizen?” Ze zijn dan ook niet lang erna gesloopt om plaats te maken voor de (verdere) uitbreiding van het naastgelegen zorgcentrum Bosch en Duin.

Hoofdbibliothecaris Albéric Rolin

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.