Sensatie in het Statenkwartier – Oorlogsprofiteur opgepakt (1946)

In dit jubileumjaar aandacht voor een aantal sensationele gebeurtenissen uit het verleden van onze wijk. Dat doet Karel Wagemans in een reeks van vier artikelen, waarvan hier het laatste volgt.

Als met zoveel onthullingen over het foute oorlogsverleden van bepaalde personen komen de gedragingen van de kunsthandelaar Charles John Robbert Bignell (1890-1957) tijdens de bezettingstijd pas vele jaren na dato in het volle licht van de publiciteit te staan.

ddd_011201012_mpeg21_p007_imageIn een bijdrage aan het jaarboek over 1999 van de geschiedkundige vereniging Die Haghe doet Dick Brongers uitgebreid uit de doeken hoe Bignell zich indertijd in nauwe samenwerking met de Duitsers heeft weten te verrijken. Hiervoor is de man na de bevrijding door het Bijzonder Gerechtshof te Den Haag veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf en levenslange ontzegging van het kiesrecht, maar veel aandacht is daar in de kranten van toen niet aan besteed. Op dat moment waren er grotere vissen te fileren en daarnaast dwong de papierschaarste tot woekeren met de berichtgeving. Een halve eeuw later is dat laatste probleem niet meer aan de orde. En zo wordt de onfrisse affaire Bignell naar aanleiding van Brongers publicatie in de pers alsnog breed uitgemeten. De vroegere bewoner van de Helmstraat no. 16 komt er daarbij bepaald niet best af. “Een boef” luidt bijvoorbeeld het onbewimpelde oordeel van het Algemeen Dagblad op 18 december 1999.

Zoals uit zijn voornamen kan worden afgeleid, heeft kunsthandelaar Bignell Engelse roots. Zijn vaders grootvader, een kopersmid, vestigt zich samen met zijn vrouw Mary Ann Witle omstreeks 1835 vanuit Esher in het graafschap Surrey in Den Haag. Hun zoon John is later korte tijd werkzaam als rijknecht, maar staat nadien in de bevolkingsadministratie opgetekend als “zonder beroep”. Hij wordt de vader van John Charles Bignell (1861-1921). En met die laatste begint de opgang van de familie. Waar deze als lithograaf het beginkapitaal vandaan heeft gehaald is onbekend, maar vanaf 1898 weet hij fortuin te maken als grondspeculant. Zo koopt hij in 1902 voor ruim 3 ton de villa Bachory van de graaf van Rechteren Limpurg aan de Scheveningseweg, alsmede de daarbij behorende aanpalende grond van 15.000 m². Op dit terrein, dat hij later weer aan de gemeente Den Haag doorverkoopt, zal kort nadien de Helmstraat verrijzen. Voor zichzelf bewaart Bignell daar een kavel, waar hij een riant huis van vijf verdiepingen (souterrain en zolderetage meegerekend) neer laat zetten. Hier opent hij in 1911 een kunsthandel, die naar de plek van herkomst van zijn familie de naam Esher Surrey ontvangt. Op dit adres, Helmstraat no. 2, brengt Charles John Robbert Bignell zijn tienerjaren door. Hij trouwt in 1913 met Wijnanda Gerardina Lensvelt (1887-1973), een telg uit het bekende broodbakkersgeslacht. In datzelfde jaar neemt hij de kunsthandel van zijn vader over en gaat met zijn vrouw vlakbij in de Helmstraat no. 16 wonen. Zij krijgen twee kinderen.

In de periode daarop wordt de jonge kunsthandelaar als schilderijenexpert aangetrokken door het vanouds gerenommeerde Rotterdamse veilingbedrijf Van Marle & De Sille. Het leidt tot een hecht contact met zijn leeftijdgenoot, de firmant Ludwig van Marle (1891-1929). Samen richten zij in 1919 het Haagse veilinghuis Van Marle & Bignell aan het Lange Voorhout no. 58 op, dat tot 1978 heeft bestaan. Zijn vader, na de dood van zijn eerste vrouw in 1920 met dispensatie hertrouwd met haar zuster, verhuist in 1920 naar de Helmstraat no. 7. In 1922 behoort de door hem nagelaten inboedel op dat adres tot een van de eerste grote verkopingen van de nieuwe firma. Na het overlijden van partner Van Marle komt de leiding van het veilinghuis in 1930 volledig in handen van de dan 40-jarige Bignell.

Tijdens de oorlogsjaren leggen de Duitsers beslag op de vermogens en bezittingen van alle rijke joodse Nederlanders. Ook van hen die voor de inval tijdig de wijk naar elders wisten te nemen en hun eigendommen voor later transport hebben opgeslagen. Daaronder bevinden zich ettelijke personen uit Den Haag. Hun bezittingen, vaak in de vorm van kostbaar huisraad en schilderijen, worden vervolgens door de Duitsers te gelde gemaakt via veilingen. Bijna al dit soort openbare verkopingen zijn hier ter stede in die dagen verricht door Van Marle & Bignell aan het Lange Voorhout. Het veilinghuis weet met een provisie van 30% meer dan mooie winsten te maken. Het totaalbedrag is naderhand geschat op 2 miljoen gulden.

Hoewel Bignell tijdens de latere verhoren aanvoert, dat zijn veilinghuis onder zware druk met de Duitsers heeft samengewerkt en slechts om aan ernstige represailles bij weigering te ontkomen, is hiervan bepaald geen sprake geweest. Van het gebrek aan “manoeuvreerruimte” zijnerzijds, waarop hij zich dan beroept, blijkt na onderzoek althans niets. Integendeel zelfs! Slechts enkele maanden na de bezetting in mei 1940 ontstaat er een hartelijke omgang tussen hem en de Duitser Chinz, aangesteld tot Verwalter van de in beslag genomen joodse goederen in Den Haag en belast met de verkoop daarvan. Via hem weet Bignell te realiseren dat die verkoop via zijn veilinghuis plaatsvindt. Hij ziet er bovendien nauwlettend op toe dat andere veilinghuizen in dat opzicht geen kansen worden geboden. Al met al gaat het hier dus zeker niet om een “minimale en noodgedwongen collaboratie”, zoals Bignell later tijdens zijn berechting heeft beweerd. Zijn bewaard gebleven correspondentie aan de Duitse autoriteiten brengt dat duidelijk aan het licht. Dat het bij de door hem op het Lange Voorhout georganiseerde ruim honderd veilingen merendeels om van joden geroofd goed gaat (vaak schilderijen van oude meesters) lijkt Bignells geweten niet bovenmatig bezwaard te hebben. Van de kopers op de veilingen daar trouwens evenmin. In de meeste gevallen moeten die beslist geweten of althans sterke vermoedens hebben gehad, dat de herkomst van de geveilde goederen bepaald niet koosjer was.

Van alle zaken die in de oorlogsjaren bij Van Marle & Bignell onder de hamer zijn gekomen, verdienen er hier twee speciale vermelding, mede vanwege de behaalde verkoopsom. In beide gevallen betreft het schilderijen. “De clementie van keizer Titus”, een historisch doek van Rembrandt, gaat in 1942 voor 3 ton van de hand. [Na diverse omzwervingen bevindt het zich nu in het Leidse museum De Lakenhal.] “De mulat met de drinkkroes” van Frans Hals wordt een jaar eerder, in 1941, geveild voor 69.000 gulden. De koper van dit laatste doek is de kunstschilder Han van Meegeren (1889-1947), later ontmaskerd als vervalser van een aantal Hollandse meesters uit de 17de eeuw. De curator van Van Meegerens nalatenschap ziet zich naderhand gedwongen het schilderij aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. Door middel van aankondigingen in de Duitse bladen weet Bignell in de oorlogsdagen ook in de Heimat aandacht op zijn Haagse veilingen te vestigen. Vele doeken, vervaardigd door onder meer Gerard Dou, Hobbema en Van Ostade, verdwijnen aldus naar kopers in Duitsland en zijn later nooit meer teruggevonden.

Na de bevrijding in mei 1945 ziet Bignell de komende bui voor zichzelf al hangen. Om zich van een toekomstig appeltje voor de dorst te verzekeren, roept hij de hulp in van zijn aangetrouwde nichtje, de Amerikaanse Margaret Carrington Hannah (1916-1990). Eind dat jaar smokkelt die voor hem een partij juwelen en sieraden het land uit met de bedoeling die in de Verenigde Staten te gelde te maken. Een transactie die om allerlei redenen misloopt. Op 8 april 1946 wordt Bignell vervolgens opgepakt en naar de Scheveningse strafgevangenis overgebracht. Hem wordt ten laste gelegd, dat hij voor de Duitsers kostbare schilderijen en andere preciosa publiekelijk heeft geveild of daarin handel heeft gedreven. Zijn veilinghuis, kunsthandel en eigen vermogen worden onder beheer gesteld. Op 4 februari 1948 volgt de hiervoor genoemde veroordeling door het Bijzonder Gerechtshof. Door aftrek van het voorarrest is Bignell binnen enkele maanden echter alweer op vrije voeten. In 1947 heeft de Zuiveringsraad reeds bepaald, dat het hem gedurende 5 jaar verboden is om als kunsthandelaar op te treden. Als zodanig kan Bignell dus pas een paar jaar later weer aan de slag. En hij doet dat, meldt de Haagsche Post in 1952, met “vertrouwenwekkend vakmanschap”. Zijn associatie met de Duitsers in oorlogstijd lijkt dan al te vergeten. Het veilinghuis wordt inmiddels gerund door zijn zoon. Vader Bignell overlijdt op 17 maart 1957.

Als veilinghuis komt Van Marle & Bignell nadien nog een aantal malen in de publiciteit. Zoals in 1973 door de verkoop van een door Mondriaan vervaardigd paneel – een compositie in geel, rood, blauw en zwart – voor 76.000 gulden. En in 1977 vanwege het gastenboek van het in die dagen net van de sloop geredde Kurhaus. De vroegere eigenaar van het badhotel, de Exploitatie Maatschappij Scheveningen van Reinder Zwolsman, heeft het ter verkoop bij het veilinghuis ingebracht. Een passant ziet dit unieke historische document bij toeval in de etalage op het Lange Voorhout liggen en bewerkstelligt, dat de nieuwe beheerder van het Kurhaus het onderhands voor 36.000 gulden terugkoopt. Het boek blijft zodoende behouden op de plek waar het thuishoort: Scheveningen! Beide berichten lijken aan te tonen, dat het veilinghuis in later tijd geen deuk in de reputatie heeft opgelopen als gevolg van de activiteiten van de mede-oprichter in oorlogstijd. Intern is er kennelijk overigens nooit echt ddd_110587417_mpeg21_p004_imageddd_010026289_mpeg21_p011_imageafstand genomen van diens persoon en vroegere daden. Want op de dag van zijn teraardebestelling op de begraafplaats Oud Eik en Duinen sluit het bedrijf als teken van rouw de deuren.

3 antwoorden
  1. Jaap zegt:

    Bijna alles zat fout in de Tweede Wereldoorlog. Banken,politiek, kerken, bedrijven, buren, collega’s etc,etc.
    Zij waren als veilinghuis echt geen uitzondering, en dat de toenmalige kunst- en antiekhandel destijds een enorme boterberg op hun hoofd hadden is ook echt geen nieuwtje.
    WO2 was al ver ervoor, er middenin, en tot op de dag vandaag 1 grote beerput.

    Beantwoorden
      • Karel Wagemans zegt:

        Een wat late reactie, maar ik kreeg uw vraag nu pas onder ogen: sorry! Voor meer informatie over Bignell en zijn handel, zie: “Zalen zijn zaken” van Dick Brongers in het jaarboek 1999 van de geschiedkundige vereniging Die Haghe.

        Beantwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Laat een antwoord achter aan Jaap Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.