Statenkwartier van toen: Een roepende in de woestijn

door Karel Wagemans

Toen hij zo’n twee jaar Nederlands consul te Jeruzalem was, merkte Jacob Kann in september 1926 tegen een journalist van het Algemeen Handelsblad over de omgang tussen Joden en Palestijnen op: “Het zijn twee volksgroepen, die naast elkaar leven zonder eenig vriendschappelijk contact. Dat moet aanleiding geven op den duur tot moeilijkheden, aanleiding tot vechtpartijen en nog erger dingen.” Hij heeft helaas in alle opzichten gelijk gekregen.

Jacobus Henricus Kann (1872-1944)

Een jaar nadien legde Kann zijn consulaire functie neer, omdat het klimaat nadelig bleek voor zijn gezondheid, zoals diverse kranten indertijd wisten te berichten. Andere (latere) bronnen beweren dat het zijn vrouw was, die daar last van kreeg. Hoe het ook zij: die laatste, Adriana Anna Polak Daniëls, moet beslist dankbaar zijn geweest naar Nederland terug te kunnen keren. Uit een verslag in het Nieuw Israëlietisch Weekblad – eveneens gepubliceerd in september 1926 – blijkt zonneklaar, dat het dagelijks leven van huisvrouw in het Beloofde Land haar erg zwaar viel en veel positiefs had zij niet te melden. Behalve groente en fruit waren de levensmiddelen er duur of moeilijk verkrijgbaar en het inheemse vlees vond zij “abominabel”. Degelijk meubilair was er vrijwel niet te koop. De woningen boden weinig gerief en beschikten doorgaans niet over waterleiding, elektriciteit en verwarming. Badkamers – “toch een eerste vereischte in een land als Palestina!” – waren slechts zelden aanwezig. Koken en stoken moest plaatsvinden met petroleum. Dienstmeisjes waren moeilijk te krijgen en bleken slecht in hun werk en bovendien niet proper op zichzelf. Waarschijnlijk heeft zij dus een gat in de lucht gesprongen toen zij weer thuis was in de villa aan de Scheveningseweg 52, die zij met man en kinderen in april 1900 had betrokken. Tegenwoordig zit er een advocatenkantoor.

Adriana Anna Polak Daniëls (1871-1945). Schilderij uit 1920 door Isaac Israëls, een jeugdvriend van haar broer Leonard

Maurits Kann, haar toen vijfjarig zoontje, legde in juli 1899 de eerste steen van dit door architect Jo Limburg ontworpen imposante pand, dat de naam Villa Anna kreeg. Een in de gevel aangebrachte gedenksteen herinnert nog aan dat moment. Naar zijn vader Jacob Kann, de opdrachtgever tot de bouw, verwijst het onder de ronde erker aangebrachte ornament links in de vorm van een kreeft. Dat was namelijk diens sterrenbeeld (dat van zijn vrouw was ram en bevindt zich rechts). Na de dood van zijn vader in 1891 had Kann de leiding overgenomen van de bankiersfirma Lissa & Kann, 85 jaar eerder ontstaan via de financiële samenwerking tussen twee makelaars in effecten van die naam uit de Wagenstraat. In 1836 was deze zakelijke band verstevigd door het huwelijk van hun kinderen, Ellazar Kann en Hyacinthe Lissa. Dit waren de grootouders van Jacob Kann. De firma, waarvan het kantoor sinds 1916 op de Lange Vijverberg gevestigd was, heeft tot in de jaren 1960 bestaan en is toen opgegaan in het bankbedrijf Mees en Hope. 

 

Astrologisch detail Scheveningseweg 52

Jacob Kann toonde zich een aanhanger van de in die tijd door Theodor Herzl gepropageerde gedachte om van Palestina (weer) een Joodse staat te maken. Een eerste middel om tot dat doel te geraken was om de terugkeer naar daar te bevorderen van het sinds eeuwen over de wereld verspreide Joodse volk. Ten einde die migratie te financieren werd mede op initiatief van Kann in 1899 te Londen de Jewish Colonial Trust opgericht. Zijn eerste kennismaking met het land zelf dateert van 1907, toen hij Palestina bereisde. De toen door hem opgedane indrukken resulteerden een jaar later in zijn publicatie Erets Israël: het Joodsche Land. In eigen land beijverde Kann zich sindsdien voor de totstandkoming van praktisch onderricht op het gebied van onder meer land- en tuinbouw ten behoeve van toekomstige emigranten. Bij Vleuten werd daartoe in 1911 speciaal een terrein aangekocht.

Villa Anna, Scheveningseweg 52

Conflicten in Joodse kring over de feitelijke realisatie van een eigen staat bleven vanzelfsprekend niet uit. De zakelijke nuchterheid die Kann kenmerkte in combinatie met zijn aimabele en innemende persoonlijkheid deed hem, naar wordt meegedeeld, tussen die klippen door laveren. Het lijkt mede de keuze van de Nederlandse regering te verklaren om hem eind 1923 tot consul in Jeruzalem te benoemen. Zijn goede politieke contacten in Haagse kring hebben hierbij natuurlijk ook hun rol gespeeld. Kann had ondertussen in 1920 een tweede reis naar Palestina gemaakt en toen reeds opgemerkt, dat de spanningen tussen de Joodse kolonisten en de Palestijnse bevolking begonnen op te lopen. Sinds 1918, toen het gebied onder Brits (administratief) bestuur kwam, was de instroom van Joden sterk toegenomen. Een ontwikkeling die de Palestijnen zeer verontrustte en van hun kant regelmatig de vlam in de pan deed slaan. Kann heeft als consul in Jeruzalem steeds naar vermogen geijverd om de relatie tussen beide groepen te verbeteren. Dat de situatie hem ook daarna bezig bleef houden blijkt onder meer uit het in 1930 gepubliceerd boekje van zijn hand, waarin hij volgens het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland “onbewimpeld waarheden [zegt], die licht werpen op oorzaak en gevolg van onvolmaakte toestanden in Palestina.” In dit opzicht is het tekenend, dat Kann in zijn voorbericht schrijft: “Van Joodsche zijde zal ongetwijfeld al het mogelijke gedaan moeten worden om op den duur tot een goede verstandhouding met den Arabische bevolking te komen.” Als vanzelf dringt zich in dit verband het Bijbelse beeld op van een roepende in de woestijn.

Omslag van Kanns publicatie uit 1930

Naar aanleiding van Kanns 60ste verjaardag in 1932 schreef een goede bekende over hem: “Zijn denkbeelden houdt hij vast, en plooibaarheid is hem vreemd.” Die karaktersterkte zou danig op proef worden gesteld in de jaren die kwamen. Vrijwel direct na het bekend worden van de Nederlandse capitulatie op 14 mei 1940 bereikte de Kanns op de Scheveningseweg het bericht, dat broer en zwager Leonard Polak Daniëls samen met zijn vrouw zelfmoord had gepleegd. Na in november 1940 alle zakelijke banden met het bankiershuis Lissa & Kann te hebben verbroken – ze zouden hem anders toch wel ontnomen zijn door de bezetter – verhuisden Kann en zijn vrouw naar een verhoudingsgewijs veel kleinere woning in de Van Dorpstraat 22. Maar altijd nog royaal genoeg om ruimte te bieden aan inwonende hulp op het huishoudelijke vlak (zie de advertentie). Dat werd gevonden in het echtpaar Aäron Fresco (1898-1955) en Marianne Cachet (1901-1990). Aan het verblijf op de Van Dorpstraat kwam een abrupt eind toen in november 1942 de evacuatie van de kuststrook werd afgekondigd. Dit noodzaakte tot een nieuwe verhuizing, dit keer naar de Amalia van Solmsstraat 1 in het Bezuidenhout. Maar ook daar zou het verblijf van korte duur blijken.

Advertentie in Het Joodsch Weekblad van 1 mei 1942

In april 1943 werden de Kanns – samen met de Fresco’s – namelijk naar Barneveld overgebracht. Opgenomen in de door K.J. Frederiks, secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken, vervaardigde lijst van Joodse personen met bijzondere verdiensten voor de Nederlandse samenleving zouden de Kanns daarginds vrijgesteld blijven van (verdere) deportatie. Maar aan het nakomen van dit soort beloftes en toezeggingen hebben de Nazi’s zich zelden bezondigd. Vandaar dat de “Barnevelders” al eind september 1943 op transport naar kamp Westerbork werden gesteld. De Fresco’s hebben er op 12 april 1945 de bevrijding beleefd. Voor de Kanns, die in september 1944 naar het kamp Theresienstadt waren gedeporteerd – hij was toen al zwaar ziek – kwam het einde van de oorlog te laat. Naar het bankiershuis Lissa & Kann in juli 1945 via een bericht in diverse kranten liet weten, was er “een onomstootelijke bevestiging” ontvangen dat zij daar allebei waren overleden: hij op 7 oktober 1944, zij op 28 april 1945. (Het Russische leger bereikte Theresienstadt pas 10 dagen later.)

Gedenksteen Scheveningseweg 52

Van hun vijf kinderen overleefden slechts dochter Elise en zoon Eduard de holocaust. Maurits, het jongetje van de eerste steen uit 1899 en later redacteur van De Groene Amsterdammer, werd in 1942 in kamp Sachsenhausen omgebracht, zijn broers Johan en Jaap allebei in Auschwitz. De staat Israël heeft Jacob Kann niet vergeten. In 1987 is een plein in Jeruzalem naar hem vernoemd.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.