Statenkwartier van toen: Nicolas Japikse en het Huis van Oranje

door Karel Wagemans

In de aan koningin Wilhelmina gewijde en veelgeroemde tweedelige biografie van Cees Fasseur wordt een halve regel besteed aan de historicus Nicolas Japikse (1872-1944). Deze oud-Statenkwartierder had wel iets meer aandacht van de auteur verdiend. Want Japikse heeft een niet onbelangrijke rol gespeeld in de nationale beeldvorming van de Oranjes in de jaren, die direct aan de Tweede Wereldoorlog voorafgingen. Hij, zijn vrouw en hun drie kinderen woonden sinds mei 1913 – als eerste bewoners van dat huis – in de Viviënstraat 70.

Nicolas Japikse (illustratie uit het Nieuwsblad van Friesland, d.d. 20-07-1931)

Japikse werd geboren in het Friese Joure, waar zijn vader hoofd van een middelbare school was. Ook op latere leeftijd zou zijn tongval die herkomst uit het noord’n des lands nog verraden. Vanaf 1893 studeerde hij geschiedenis in Leiden en volgde er de colleges van de vermaarde hoogleraren Fruin en Blok. Na in januari 1900 bij die laatste te zijn gepromoveerd trouwde hij een half jaar later in de Sleutelstad met zijn volle nicht Cornelie Japikse (1873-1956), een dochter van zijn vaders broer. Na 10 jaar in het middelbaar onderwijs te hebben gewerkt als geschiedenisleraar, werd hij vervolgens benoemd tot onderdirecteur van wat later het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis is gaan heten en dat voorzag in de publicatie van historische bronnen op professionele grondslag. In 1918 werd hij er directeur, een functie die hij tot aan zijn pensionering in 1937 heeft vervuld. Samen met zijn vroegere hoogleraar Blok voerde hij sinds 1912 voorts de redactie van de uitgave Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde. Na Bloks dood in 1929 is die taak volledig aan Japikse toegevallen. Het was werk dat hem de allergrootste voldoening schonk, zoals hij eens heeft opgemerkt. Groot genoegen beleefde hij trouwens ook aan de uitvoering van de hem in maart 1926 toevertrouwde opdracht om prinses Juliana gedurende twee jaar les te geven over de geschiedkundige gebeurtenissen sinds 1500. Dat hierna vrijwel direct zijn benoeming volgde tot directeur van het Koninklijk Huisarchief lijkt aan te tonen, dat het onderling klikte tussen docent en pupil – en uiteraard ook tussen hem en haar moeder!

Prinses Juliana (1927)

Als hofarchivaris kreeg Japikse als een der weinigen vrije toegang tot een unieke verzameling van historische geschriften, afbeeldingen en objecten. In de loop der jaren zou hij zich grondig in dit materiaal verdiepen, hetgeen uiteindelijk resulteerde in de publicatie van De Geschiedenis van het Huis van Oranje-Nassau in twee delen. Door hem “in eerbiedige trouw opgedragen” aan koningin Wilhelmina. Het eerste deel verscheen in januari 1937, het tweede een jaar later. Publicitair kwam dat buitengewoon goed uit, want begin 1937 vond het langverbeide huwelijk van prinses Juliana plaats en in 1938 waren er zowel de geboorte van prinses Beatrix als het 40-jarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina te vieren. Maar  – naar Japikse in zijn voorwoord uitdrukkelijk stelt  – een “gelegenheidsgeschift” waren zijn boeken beslist niet. Hij beklemtoonde verder nog dat het hier ging om historisch vastgelegde feiten, die in elk geval bij hem hadden geleid tot bewondering voor de wijze waarop “Neerlands Vorstenhuis zijn taak in de geschiedenis heeft vervuld en om de waarlijk groote figuren, die in de rij zijner vertegenwoordigers voorkomen.” Hoewel zelfs koningin Wilhelmina deze woorden met enig voorbehoud moet hebben gelezen (haar voorvader, stadhouder Willem V, typeerde zij ooit als “een sufferd”), waren de recensies in de pers uiterst lovend. De Haagsche Courant oordeelde na de verschijning van het tweede en laatste deel in 1938 over het geheel: “boeiend van begin tot einde, met meesleepend enthousiasme geschreven in een kloeke, kernachtige stijl”. Het waren boeken “voor het heele volk”, meende Het Vaderland.  Maar in de gebonden versie met een prijs per deel van 4,50 gulden (vergelijkbaar met zo’n kleine 60 euro nu) zal de aanschaf beslist niet binnen ieders bereik hebben gelegen. In 1948 is het nog tot een (aangevulde) tweede druk gekomen onder redactie van de jongste zoon van Japikse, jarenlang diens vertrouwde medewerker.

Advertentie uit de Delftsche Courant, d.d. 31-01-1938

Zijn opgedane documentaire kennis over de Oranje-Nassaus kon Japikse in die dagen trouwens ook direct in de praktijk toetsen, toen anatomisch en historisch onderzoek hand in hand gingen bij de identificatie van de stoffelijke resten uit vier grafkisten, aangetroffen in een crypte van de Grote Kerk te Breda. De meesten van ons zullen wel weten, dat de Oranjes over een grafkelder in de Nieuwe Kerk te Delft beschikken. Minder bekend is dat zich in de Grote Kerk te Breda eveneens zo’n grafkelder – een veel kleinere – van de Nassaus bevindt. Die werd in de herfst van 1937 “herontdekt” door de wichelroedeloopster mevrouw Klein Sprokkelhout-Mooijweer uit Zeist en resulteerde in de vondst van de vier kisten. Op verzoek van koningin Wilhelmina was Japikse bij de opening daarvan aanwezig. Mede dankzij hem kon vervolgens worden vastgesteld, dat zich in een der kisten het lichaam bevond van Anna van Buren, de eerste vrouw van Willem de Zwijger, en in een andere kist dat van René van Chalon, aan wie de Nassaus de titel prins van Oranje danken. De andere twee personen konden worden geïdentificeerd als Anna’s dochtertje en Renés vader. [Meer hierover weten? Zie: anderetijden.nl] Bij de formele sluiting van de crypte in september 1938 was Japikse eveneens aanwezig.

Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant, d.d. 15-09-1938

Zijn gedreven bewondering voor de leden van het Huis van Oranje leidde ook wel eens tot een flinke uitglijder. Naar aanleiding van de vervallen staat van een ander Oranjegraf, dat van de oudste zoon van Willem te Zwijger in het Belgische Diest, schreef het Friesch Dagblad op 19 januari 1947 in een terugblik: “Johan Brouwer heeft een roman over [deze prins] geschreven, die in bezettingstijd veel is gelezen. Deze roman heet gebaseerd op een Spaansch dagboek, maar is fantasie en op verschillende punten in flagranten strijd met de historie. Maar de roman is van beteekenis, omdat er in wordt geschilderd de verwording van een volk, welks geestelijke vrijheid wordt geroofd. Om die schildering is het den schrijver te doen.” Die bedoeling is Japikse kennelijk geheel ontgaan. Hij beoordeelde het boek in kwestie, Philips Willem, de Spaansche Prins van Oranje, uitsluitend op de historische (on)juistheid en veegde op grond daarvan in zijn Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde de vloer aan met tekst en schrijver. Bepaald melodramatisch zijn de in de slotalinea’s van dit stuk opgenomen regels: “Ik vergeef [Brouwer] niet, dat hij de persoon van Philips Willem, die in zijn leven zooveel geleden heeft, drie eeuwen na zijn dood maakt tot uithangbord van een aantal denkbeelden, waartegenover hij volstrekt vreemd heeft gestaan.” Het heeft de verkoopcijfers van het boek niet nadelig beïnvloed: nog in 1987 verscheen een elfde druk.

Omslag van Brouwers roman in de 2e druk (1941). Ook de derde en vierde druk verschenen in dat jaar

Over Japikse is wel opgemerkt, dat hij zich verbitterd toonde doordat hij bij Bloks vertrek in 1925 niet was benoemd tot de nieuwe Leidse hoogleraar Vaderlandse Geschiedenis daar. Dat de keuze toen niet op hem viel kan mede gelegen hebben aan het feit, dat hij zich in de omgang met vakgenoten vaak stroef gedroeg. De (naoorlogse) constatering, dat hij zich tijdens de bezettingsjaren te welwillend tegenover de Duitsers opstelde, lijkt echter ongefundeerd. Japikse had daartoe in elk geval weinig reden. De Duitsers vlooiden het nog steeds door hem beheerde Koninklijk Huisarchief na op waardevolle stukken en dat leidde herhaaldelijk tot botsingen. (Het geroofde materiaal is in mei 1945 door de geallieerden teruggevonden in een fort bij Koblenz en geretourneerd.) Daarnaast werden hij en zijn vrouw – net als zoveel anderen – getroffen door de evacuatie van de kuststrook in 1942/43, zodat zij hun huis in het Statenkwartier moesten verlaten. Hun nieuwe adres werd voorlopig het paleis Noordeinde, waar een aantal vertrekken bestemd was voor voormalig hofpersoneel, dat door de evacuatie ontheemd was geraakt. Het had dus slechter gekund, hoewel koningin Wilhemina naar het schijnt steeds met tegenzin in dit paleis verblijf hield. Japikse overleed er een jaar later op 13 maart 1944. De bejubelde terugkeer van de koningin in haar residentie heeft hij dus niet meer meegemaakt.

Koningin Wilhelmina (1938)

Zijn vrouw betrok na de bevrijding opnieuw de Viviënstraat 70. Zij deed dat in gezelschap van dochter Louise en kleinzoontje Nicolas. Hun man en vader, Joseph van Raalte, was in augustus 1943 door de Duitsers opgepakt en enkele maanden nadien in Auschwitz omgebracht, hetgeen pas jaren later bekend werd. Op 12 maart 2024 is er te zijner nagedachtenis bij de vroegere gezinswoning van de Van Raaltes in de Van Neckstraat 60 in het Benoordenhout een Stolperstein gelegd.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.