Sensatie in het Statenkwartier – Doodslag door de dokter (1927)

In dit jubileumjaar aandacht voor een aantal sensationele gebeurtenissen uit het verleden van onze wijk. Dat doet Karel Wagemans in een reeks van vier artikelen, waarvan hier het derde volgt.

De geruchtmakende rechtszaak tegen dr. O., de Berkelse huisarts die in september 1952 zijn vrouw met cyaankali ombrengt ten einde met de dienstbode te kunnen trouwen, zal sommigen nog wel voor de geest staan. Geheel vergeten inmiddels is de zaak tegen de Haagse dokter Johan Cornelis Graf (1883-1959), die zich in 1927 eveneens van cyaankali bedient om een nieuw huwelijk te kunnen aangaan. Niettemin heeft ook die affaire – weliswaar volgens een iets ander patroon verlopen – indertijd in eigen land en overzee in Indië veel stof doen opwaaien. Als scene of the crime staat het Statenkwartier in die tijd in het brandpunt van de publieke belangstelling.

Zondagmorgen 10 april 1927: De militaire officier van gezondheid majoor Graf bezoekt rond elf uur de legeradministrateur kapitein Maria Franz Servaz Robert Queck en diens vrouw Johanna Catharina Spieksma in de Van Slingelandtstraat no. 52. Hij komt er als huisvriend van het echtpaar zijn dochtertjes Carola en Lili afleveren voor weer eens een dagje spelen met Tine, het dochtertje van de Quecks. Het is de bedoeling dat Graf een kop koffie blijft drinken, maar omdat Queck klaagt over maagpijn acht de gastvrouw het raadzamer om het op warme chocolade te houden. Het dienstmeisje krijgt instructie die drank te bereiden en brengt deze vervolgens in drie kopjes uitgeschonken naar de huiskamer. Daar ziet de majoor kans om ongemerkt een dosis van het gif scopolamine, dat hij in poedervorm op zak heeft, in het kopje van de kapitein te doen.

Als allen hun chocolade hebben opgedronken, neemt Graf afscheid en keert hij terug naar zijn woning in de Van Speijkstraat no. 28 in de Zeeheldenbuurt. Daar wordt hij omstreeks half twee gebeld door mevrouw Queck, die hem vertelt dat haar man tussentijds opeens vreselijk ziek is geworden en deliriumverschijnselen vertoont. Zij heeft direct hun huisarts Blom uit de Berkstraat gealarmeerd en die is nu met de patiënt bezig. Maar kan de majoor, gezien de toestand bij haar thuis, zijn kinderen komen ophalen? Voorzien van – naar later blijkt – een injectiespuit en een ampul vloeibare scopolamine gaat Graf opnieuw naar de Van Slingelandtstraat. De zieke is er inmiddels te bed gebracht en gelukkig wat rustiger geworden. Huisarts Blom, die vanwege een afspraak in Rotterdam de stad uit moet, verzoekt zijn medische collega een oogje in het zeil te willen houden. Hij zal zelf tegen zessen terugkomen om te kijken hoe de situatie er dan voorstaat. Na zijn vertrek vraagt de majoor aan mevrouw Queck of deze zijn dochtertjes wil gaan roepen, zodat hij ze naar huis kan brengen. Als zij de slaapkamer heeft verlaten, dient hij de kapitein dit maal een injectie met scopolamine toe met de bedoeling diens einde te verhaasten.

Met de meisjes onderweg naar de Van Speijkstraat bedenkt Graf, dat het door hem toegediende gif mogelijk niet sterk genoeg is om Quecks dood te veroorzaken. Eenmaal thuis pakt hij daarom uit zijn spreekkamer een flesje cyaankali en een grote injectiespuit om zich daarna andermaal naar de Van Slingelandtstraat te begeven. Hij vindt er mevrouw Queck naast het bed van haar man zitten, die inmiddels in slaapt lijkt te zijn gevallen. Als medicus constateert Graf echter dat er bij deze het begin van een coma is ingetreden. Hij stuurt haar de slaapkamer uit en injecteert het slachtoffer vervolgens in elke arm met de cyaankali. Dit alles speelt zich af rond een uur of vier. Tegen vijven geeft kapitein Queck de geest. Aan de weduwe deelt de majoor mee, dat haar man in een beroerte is gebleven. Hij stelt vervolgens ook de overlijdensverklaring op, waartoe hij als arts bevoegd is.

In de kring van Haagse collega-officieren vormt het sterfgeval al snel het gesprek van de dag. Vreemd, dat Queck die eigenlijk nooit iets mankeerde, zo plotsklaps is overleden. En nog maar 45 jaar! Natuurlijk wel een bof voor Graf, die zo dol is op het knappe vrouwtje. Je zou haast denken aan foul play! Deze praatjes – blijkbaar bewust doorgelekt of wellicht ter sprake gekomen aan de borreltafel in Sociëteit De Witte – bereiken vrijwel meteen de oren van justitie. Het gevolg is in elk geval dat er een gerechtelijke lijkschouwing op het lichaam van kapitein Queck wordt gelast, die op dinsdag 12 april 1927 plaatsvindt. Nog net op tijd, want de dag erna vindt reeds diens verassing plaats in het crematorium Westerveld bij Velsen. Majoor Graf, die de plechtigheid heeft bijgewoond als de steeds trouwe steun en toeverlaat van mevrouw Queck, wordt na thuiskomst daarvan in zijn woning gearresteerd. Overgebracht naar het huis van bewaring legt hij er in de avonduren tijdens zijn verhoor, geconfronteerd met de zeer belastende uitslagen van de autopsie, een volledige bekentenis af. Mevrouw Queck, mede door toespelingen in de pers aanvankelijk verdacht van medeplichtigheid aan Grafs misdaad, blijkt echter slechts te kunnen worden beticht van een overspelige verhouding met de majoor. En in die relatie blijkt het motief van diens moorddadig handelen te liggen. Een beantwoording van de vraag hoe het zover is kunnen komen, draagt dus bij aan een beter inzicht in die affaire en de daaruit voortvloeiende dramatische ontknoping.

Kapitein Queck, in 1881 te Aken geboren, maakt carrière in het Nederlands-Indische leger, en hertrouwt na een mislukte eerdere verbintenis in 1918 als 1e luitenant der Huzaren met de tien jaar jongere Johanna Catharina Spieksma, dochter van een klerk bij de Haagse belastingdienst. Bij het huwelijk treedt de society-schilder Piet van der Hem (1885-1961) op als getuige voor de bruid. Als een man die een mooie vrouw steeds weet te waarderen, is deze bevriend geweest met de in 1917 op verdenking van spionage te Vincennes gefusilleerde Mata Hari. Drie jaar daarvoor heeft Van der Hem nog een fraai portret van die danseres vervaardigt. Een verklaring voor zijn prominente aanwezigheid op de bruiloft kan zijn, dat de bruid voordien als model zijn studio frequenteerde. In elk geval stuit het bij de moeder kennelijk niet op bezwaren als haar dochter later als zodanig haar brood gaat verdienen. In 1927 vormt die dochter, dan zeven jaar, echter het grote struikelblok bij een eventuele scheiding tussen mevrouw Queck en de kapitein. Gelukkig is zij allang niet meer met haar steeds zo autoritair optredende man.

De liefde die hij haar niet (meer) betoont, ontvangt zij in die tijd echter in ruime mate van majoor Graf. Die wil van zijn eigen vrouw af om dan met haar te kunnen trouwen – als zij maar eerst gescheiden is! Maar mevrouw Queck weet dat de kapitein, die gek is op zijn dochtertje, het meisje nooit op zal willen geven. Sterker nog: als zij een eis tot echtscheiding indient, kan hij dat op grond van haar overspel eveneens doen. En conform de wetgeving van die dagen wordt het kind dan aan hem toegewezen. Dat nooit: zonder haar Tine zou de moeder niet kunnen leven! In deze impasse komt de majoor met een plan. Wanneer Queck nu eens wordt bedwelmd met een sterk middel? Als arts heeft hij hiervoor scopolamine ter beschikking. Dan kan de kapitein in half versufte toestand er vast wel toe worden gebracht om een van te voren opgestelde verklaring te ondertekenen. Daarin moet dan gezet worden, dat hij bij een toekomstige echtscheiding afstand doet van al zijn vaderlijke rechten. Dit scenario volgend, zo verklaart Graf tijdens zijn verhoor, dient hij Queck bij de eerste de beste gelegenheid het verdovingsmiddel toe. En dat is tijdens het drinken van de chocolade in de Van Slingelandtstraat op die bewuste zondagochtend. Een door Queck te tekenen en al in gereedheid gebracht stuk, dat de beweringen van Graf zou kunnen staven, wordt bij huiszoeking door de politie echter noch op dat adres noch in de Van Speijkstraat gevonden. Het verhaal van de majoor wint hierdoor bepaald niet aan overtuigingskracht. Alles wijst simpelweg op een poging tot vergiftiging zonder meer.

Het proces komt, gezien de officiersrang van beklaagde, in december 1927 voor bij het Hoog Militair Gerechtshof in Den Haag [in 1991 opgeheven], waar Graf dan ook in uniform verschijnt. Hij wordt ervan beschuldigd opzettelijk en met kalm beraad kapitein Queck door middel van een aantal dodelijke injecties om het leven te hebben gebracht. De aanklager (in deze setting advocaat-fiscaal genoemd) eist daarvoor levenslange gevangenisstraf. De behandeling van de zaak trekt veel vrouwelijk publiek uit de betere kringen. De Telegraaf van 13 december 1927 vermeldt althans over de tweede zittingsdag: “Tal van dames met bont omhangen vormen de entourage dezer cause célèbre.” De indertijd bekende tekenaar Jo Spier (1900-1978) is die dag ook in de zaal aanwezig om voor de krant een schets van de majoor te maken [zie: afbeelding]. Na de diverse verklaringen te hebben gehoord, doet het hof op 27 december 1927 uitspraak. Overwogen wordt dat de beklaagde de dodelijke injecties niet met voorbedachten rade heeft toegediend, maar hierbij in volslagen paniek heeft gehandeld, gedreven door de angst dat huisarts Blom tijdens het aangekondigde latere bezoek op de zondag in kwestie alsnog achter de toediening van de scopolamine zou komen. Er is derhalve, bepaalt het hof, geen sprake van moord maar van doodslag. Op dat misdrijf staat een maximale gevangenisstraf van 15 jaar en Graf wordt conform veroordeeld en tevens uit de militaire dienst ontslagen. Als gedetineerde dient de vroegere majoor zijn tijd uit in de strafgevangenis te Leeuwarden. In 1932 behaagt het koningin Wilhelmina hem – na een ingediend gratieverzoek – vijf jaar van het vonnis kwijt te schelden.

Zo keert Graf in 1937 als vrij man in Den Haag terug, waar hij blijkens de bevolkingsadministratie gewoon weer als arts aan de slag gaat. Zijn huwelijk met Antje Laermoes (1885-1954) is op haar initiatief in 1928 formeel ontbonden. Nadien is zij verhuisd naar haar geboorteplaats Vlissingen. In 1940 trouwt Graf opnieuw. Maar niet met de ooit zo door hem begeerde mevrouw Queck. Die is als weduwe in 1938 zelf hertrouwd met een weduwnaar met drie kinderen. Behoudens het feit dat zij na 1947 is overleden, zijn omtrent haar latere levensloop geen verdere gegevens bekend. De plek van het drama in de Van Slingelandstraat heeft zij begin 1928 al de rug toegekeerd door haar verhuizing naar de Suezkade no. 125 in Duinoord.

3 antwoorden
  1. Karel Wagemans zegt:

    Dit artikel is er eentje (de derde) uit een reeks en zou m.i. evenals zijn twee voorgangers onder de sectie ‘Geschiedenis’ van deze website dienen te worden opgenomen.

    M.vr.gr.

    Karel Wagemans

    Beantwoorden
  2. Juanita Soeteman-Mendes de Leon zegt:

    Geachte Redactie,
    Van mijn broer, de heer M.F. Mendes de Leon, die in het Statenkwartier woont, ontving ik uw blad “Statenkoerier” waarin bovenstaand verhaal wordt verteld.
    Ik ben u voor het plaatsen van dit artikel zeer erkentelijk, aangezien het een stuk familiegeschiedenis is waarvan mijn broer en ik niet op de hoogte waren. Mevrouw Queck was onze grootmoeder en de “Tine” die vermeld wordt, was onze moeder die in 2014 op 94 jarige leeftijd overleed. Een deel van het verhaal was bij ons bekend, maar u heeft het voor ons compleet gemaakt!
    Met dank en vriendelijke groet,
    Juanita Soeteman- Mendes de Leon

    Beantwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Laat een antwoord achter aan Juanita Soeteman-Mendes de Leon Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.