Statenkwartier van toen: Een heftige natuur, maar een eerlijke kerel!
door Karel Wagemans
De François Maelsonstraat is een van de minder in het oog springende straten in het Statenkwartier en haalt maar zelden de landelijke pers. Een uitzondering op die laatste constatering vormt de berichtgeving over een valpartij daar op 31 januari 1936. Het lijdend voorwerp ervan was de indertijd zeer bekende schaakspeler en -journalist Jan Willem te Kolsté, die er toen bijna tien jaar op nr. 6 woonde. Blijkens de berichtgeving werd hij aan het eind van middag vlakbij zijn woning door een duizeling bevangen, kwam ongelukkig terecht en werd met een hoofdwond en een hersenschudding naar het Rode Kruis Ziekenhuis aan de Sportlaan gebracht, waar hij enkele uren later overleed.

François Maelsonstraat 2-70. Nr. 6 is het huis onder de eerste koekoek. Te Kolsté woonde er met vrouw en kind vanaf augustus 1926. Foto uit 2014 door Willem Vermeij (HGA)
De schaakgeschiedenis kent diverse coryfeeën, die zich in de omgang bepaald niet populair maakten. Jan Willem te Kolsté was daar eentje van. In de persoonlijke terugblikken na zijn dood komt dat keer op keer naar voren. Zo schreef het Nieuwsblad van het Noorden op 8 februari 1936 onverbloemd, dat Te Kolsté zich binnen de Nederlandse schaakwereld door de lang niet malse manier waarop hij van leer kon trekken veel vijanden had verworven. Gerard Zittersteyn, de latere voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Schaakbond, beperkte zich in het bondstijdschrift tot de typering “een heftige natuur, maar een eerlijke kerel!” Maar aan de bewondering en het respect voor de door Te Kolsté geleverde prestaties op schaakgebied deed dit optreden verder niets af. Want die prestaties verdienden inderdaad alle lof. De drang tot schaken zat er al jong bij hem in blijkt uit het gesprek, dat Leonard Eggink ter gelegenheid van zijn 60ste verjaardag met hem had, thuis in de François Maelsonstraat. De neerslag hiervan verscheen in september 1934 in het bondstijdschrift en was voorzien van een recente foto van de jarige.

Jan Willem te Kolsté (1874-1936) ten tijde van zijn 60ste verjaardag. Uit het foto-atelier van H. Berssenbrugge in de Zeestraat
Zoals bij elke sport is ook bij schaken aanleg en talent onmisbaar, terwijl zonder inzicht in speltechniek en -tactiek geen goede partij gespeeld kan worden. Het was daarom voor Te Kolsté een tref dat in zijn geboortestad Utrecht nu juist de man woonde om hem in dit opzicht een gedegen praktijktraining te geven: de wijnhandelaar P.A. van Wennekendonk (1843-1909). Deze was in die tijd – tegen 1890 – eigenlijk de enige in Nederland, die zich beijverde om het schaken onder de jeugd te stimuleren. Zijn werk liet hem daarvoor ook voldoende ruimte en als leermeester van Te Kolsté wist hij het spel van zijn pupil tot een niveau op te voeren, dat al spoedig het zijne overvleugelde. Dat die pupil al op zijn vijftiende een zekere naam in de schaakwereld had gemaakt, wordt aangetoond door diens inzending voor de speciale rubriek van een Utrechts dagblad in oktober 1889 [zie hieronder]. Het vormde het begin van Te Kolsté’s activiteiten in de schaakjournalistiek. Daarvan worden hier slechts genoemd het redacteurschap van het tussen 1907 en 1914 uitgegeven tijdschrift De Schaakcourant en zijn bijdragen aan de NRC, van welke krant hij tot aan zijn dood gedurende bijna 30 jaar de schaakmedewerker was. Zijn jarenlange productie vervulde Leonard Eggink alleen al in het aanschouwelijke vlak met diep ontzag. Zo noteerde deze tijdens het hiervoor genoemde interview bij Te Kolsté thuis in de François Maelsonstraat: “Hij heeft alles, wat hij als schaakjournalist publiceerde bewaard!! Dat neemt stapels in op zijn zolder!”

Utrechts Provinciaal en Stedelijk Dagblad, d.d. 27 oktober 1889
Te Kolsté was zestien, toen hij zich in februari 1891 voor een spanne van acht jaar als infanterist aan het leger verbond. Mogelijk heeft de situatie thuis hem daartoe aangezet, want de verhouding tussen zijn ouders was beslist niet ideaal te noemen en die twee zijn niet lang erna dan ook uit elkaar gegaan. Ondanks de opgetekende bijziendheid aan het rechteroog bij de keuring bereikte Te Kolsté in dienst de rang van sergeant, alvorens eind december 1899 af te zwaaien. Vanuit de kazerne te Amersfoort verhuisde hij toen naar hier om aan zijn nieuwe werkkring bij de Posterijen te beginnen. Sindsdien was hij “met hart en ziel Hagenaar,” aldus Eggink. Dat toonde Te Kolsté ook in actieve zin via zijn betrokkenheid bij het Haagse schaakleven. Zo werd hij vrijwel direct secretaris van de hier in 1852 opgerichte schaakvereniging Discendo Discimus (kortweg DD), die hem in 1912 bij het 60-jarig bestaan tot erelid benoemde. Hij was tevens erelid van de in 1910 mede door hem opgerichte Residentie Schaakclub en ook de Haagse Schaakbond kwam in 1926 mede door zijn toedoen tot stand.

Te Kolsté (links van het bord) tegen de Amsterdamse schaakmeester Speijer bij Discendo Discimus. Foto uit De Revue der Sporten van 12 april 1911
In 1896 nam Te Kolsté voor het eerst deel aan een wedstrijd in de hoofdklasse van de Nederlandse Schaakbond. Gehouden te Arnhem, behaalde hij daar de tweede plaats. Gelauwerd speler bij vele andere wedstrijden in eigen land had hij vanwege zijn baan bij de Posterijen maar weinig gelegenheid om zijn talent ook regelmatig in het buitenland te etaleren. Nadat hij in 1905 was getrouwd, had hij in dat opzicht trouwens ook nog rekening te houden met de wensen van zijn vrouw. Hij zal al uithuizig genoeg zijn geweest naar haar smaak, aangezien vastgelegd is dat hij in de jaren 1900-1920 bij vrijwel elke Nederlandse schaakgebeurtenis van belang aanwezig was. Sinds 1912 woonde hij met haar in de Sonoystraat 15 in het Geuzenkwartier, het adres waar eind augustus van het jaar daarop dochter Annie zich aandiende. Zij zou hun enig kind blijven. Het was een perfecte timing, want de aanstaande vader werd hierdoor in staat gesteld zijn volle aandacht te kunnen richten op het schaaktoernooi, dat van 28 juli tot 8 augustus 1913 in het Scheveningse Kurhaus plaatsvond. Naast zeven Nederlanders namen er aan deze wedkamp tevens zeven buitenlanders deel.

De deelnemers aan het internationale toernooi in het Kurhaus. Te Kolsté zit aan de rechtertafel als tweede van links. Foto uit De Revue der Sporten van 4 augustus 1913
Onder de spelers bevonden zich de Duitser Lasker, die van 1894 tot 1921 wereldkampioen schaken was, en de Rus Aljechin, die dat later zelfs tweemaal werd: van 1927 tot 1935 en van 1937 tot 1946. Zij zitten (toevallig?) ter weerzijden van Te Kolsté op de foto hierboven. Deze had een immense bewondering voor beide grootmeesters. Tegen Eggink merkte hij tijdens het gesprek bij hem thuis althans op, dat die twee in zijn visie behoorden tot de drie schakers, die door de goden begenadigd waren. De derde was de Cubaan Capablanca, wereldkampioen van 1921 tot 1927. Opmerkelijk is dat de naam Euwe in dit verband niet is gevallen. Die domineerde vanaf het begin van de jaren 1920 de nationale schaakwereld en maakte zodoende samen met Te Kolsté en nog twee anderen (Kroone en Weenink) ook deel uit van de equipe, die tijdens de eerste schaakolympiade in 1927 te Londen voor ons land in het veld trad. Het dagblad De Tijd roemde Euwe in een beschouwing over diens prestaties daar als een speler van de allereerste rang met een geniale stijl. Te Kolsté moest het doen met het veel zuiniger oordeel, dat hij met jeugdig vuur en grote kracht had gespeeld, maar ondertussen toch wel merkbaar tot de oude garde ging behoren. Misschien wrong daar de schoen? Dat Euwe het eind 1935 tot wereldkampioen bracht, heeft Te Kolsté in elk geval nog meegemaakt.

Londen – rechts van voor naar achteren: Te Kolsté (met hoed!), Weenink, Kroone en Euwe. Foto uit het Nieuwblad van Friesland van 26 juli 1927
Mevrouw te Kolsté bleef tot aan de evacuatie van het Statenkwartier in hun huis in de François Maelsonstraat wonen. Zij vond toen een onderkomen bij familie in Naarden, waar zij niet lang daarna is overleden. Zij werd begraven bij haar man op Oud Eik en Duinen.




Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!